viernes, 18 de febrero de 2011

De Aleph -fragment- (versión neerlandesa)

Nu kom ik bij de onzegbare kern van mijn verhaal; hier begint mijn wanhoop als schrijver. Iedere taal is een alfabet van symbolen waarvan het gebruik een verleden veronderstelt dat de sprekers delen; hoe de anderen de oneindige Aleph over te brengen, die mijn huiverig geheugen nauwelijks kan bevatten? Mystici strooien in een soortgelijke trance kwistig met emblemen: om de goddelijkheid aan te duiden, heeft een Pers het over een vogel die op de een of andere manier alle vogels is; Alanus de Insulis over een bol waarvan het middelpunt overal is en de omtrek nergens; Ezechiël over een engel met vier gezichten die zich tegelijk naar het Oosten en het Westen, het Noorden en het Zuiden wendt. (Ik breng die onbevattelijke analogieën niet voor niets ter sprake; ze houden hoe dan ook verband met de Aleph.) Misschien zouden de goden mij niet eens de vondst van een gelijkwaarding beeld ontzeggen, maar dit verslag zou besmet zijn met literatuur, met onwaarheid. Het kernprobleem is trouwens onoplosbaar: de al was het maar gedeeltelijke opsomming van een oneindig geheel. In dat gigantische ogenblik heb ik miljoenen verrukkelijke of afgrijselijke taferelen gezien; geen ervan heeft me zo verbaasd als het feit dat ze allemaal dezelfde plek bezetten, zonder gestapeld te zijn en zonder doorzichtigheid. Wat mijn ogen zagen was gelijktijdig: wat ik zal opschrijven is opeenvolgend, omdat de taal dat is. Iets ervan zal ik echter weten te behouden.

Onder aan de trap, naar rechts, zag ik een kleine van kleur verwisselende bol met een bijna ondraaglijke gloed. Aanvankelijk dacht ik dat hij draaide; later begreep ik dat die beweging een illusie was die werd veroorzaakt door de duizelingwekkende spektakels die hij bevatte. De doorsnede van de Aleph zal twee, drie centimeter zijn geweest, maar de kosmische ruimte zat erin, zonder vermindering van omvang. Elk ding (het spiegelglas bijvoorbeeld) was oneindig veel dingen, want ik zag het duidelijk vanuit alle punten van het heelal. Ik zag de dichtbevolkte zee, ik zag de dageraad en de namiddag, ik zag de menigten van Latijns-Amerika, ik zag een zilverkleurig spinnenweb in het midden van een zwarte piramide, ik zag een haveloos labyrint (het was Londen), ik zag recht voor mij oneindig veel ogen die zich vorsend in mij bekeken als in een spiegel, ik zag alle spiegels van de planeet en geen enkele weerkaatste mij, ik zag op een plaatsje in de Calle Soler dezelfde tegels als ik dertig jaar geleden zag in de vestibule van een huis in Fray Bentos, ik zag trossen, sneeuw, tabak, metaaladers, waterdamp, ik zag gewelfde woestijnen bij de evenaar en alle zandkorrels afzonderlijk, ik zag in Inverness een vrouw die ik niet zal vergeten, ik zag haar onstuimige haardos, haar trotse lichaam, ik zag een kanker in haar borst, ik zag een kring droge aarde op een trottoir, waar vroeger een boom had gestaan, ik zag een buitenhuis in Adrogué, een exemplaar van de eerste Engelse vertaling van Plinius, die van Philemon Holland, ik zag tegelijkertijd iedere letter van iedere pagina (als kind plach ik me erover te verbazen dat de letters van een gesloten boek niet door elkaar raakten en kwijtraakten in de loop van de nacht), ik zag de nacht en de dag van nu, ik zag een zonsondergang in Querétaro die de kleur van een roos in Bengalen leek te weerkaatsen, ik zag mijn slaapkamer met niemand erin, ik zag in een kabinet in Alkmaar een wereldbol tussen twee spiegels die hem eindeloos vermenigvuldigden, ik zag in de dageraad paarden met wervelende manen op een strand bij de Kaspische Zee, ik zag het tere gebeente van een hand, ik zag de overlevenden van een veldslag ansichten versturen, ik zag een Spaans kaartspel in een etalage in Mirzapur, ik zag de schuine schaduwen van enkele varens op de vloer van een plantenkas, ik zag tijgers, zuigers, bizons, onderstromen en legers, ik zag alle mieren die er op de aarde zijn, ik zag een Perzisch astrolabium, ik zag in een lade van Beatriz’ schrijfbureau (en het handschrift deen me huiveren) obscene, ongeloofwaardige, nauwkeurige brieven, die zij had gericht aan Carlos Argentino, ik zag een versierd grafmonument op Chacarita, ik zag de gruwelijke relikwie van wat zo verrukkelijk Beatriz Viterbo was geweest, ik zag de omloop van mijn donkere bloed, en ik zag het raderwerk van de liefde en de wijziging door de dood, ik zag de Aleph, vanuit alle punten, ik zag in de Aleph de aarde, en op de aarde opnieuw de Aleph en in de Aleph de aarde, ik zag mijn gezicht en mijn ingewanden, ik zag jouw gezicht, en ik werd duizelig en moest huilden, omdat mijn ogen dat geheime, vermoede voorwerp hadden gezien, waarvan de mensen zich de naam toe-eigenen, maar dat door geen mens is aanschouwd: het onbevattelijke heelal.


Jorge Luis Borges. De Aleph en andere verhalen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2010, pagina’s 429-431.

Jorge Luis Borges. El Aleph y otras historias, De Bezige Bij, Amsterdam, 2010, páginas 429-431.








Gelezen door Wijbrand Luth in Delft stad (Nederland), op 18 april 2011 om 11:50.
Leído por Wijbrand Luth en la ciudad de Delf (Países Bajos), el 18 de abril de 2011 a las 11:50.

No hay comentarios:

Publicar un comentario